Het is iets dat je niet snel zegt: dat het een voorrecht kan zijn met iemand bevriend te zijn geweest. Maar nu, nu haar hart na 102 jaar heeft opgehouden te kloppen, moet het wel gezegd: het was een voorrecht bevriend te zijn geweest met Hebe Kohlbrugge, de vrouw die al snel na de Duitse inval in 1940 in verzet kwam tegen het nationaalsocialisme. Na de Tweede Wereldoorlog had ze een even scherp oog voor het onrecht dat onder de versluierende term het ‘reëel bestaande socialisme’ heerste in Oost-Europa. In de laatste jaren van haar lange en rijke leven oordeelde ze kritisch over totalitaire tendensen in de islam. Ik ben geen theoloog en nooit via haar uitgezonden naar Oost-Europa om het gesloten Oostblok kennis te laten maken met het christendom. En toch was er een sterke band tussen ons, die bepaald werd door een passie voor Oost-Europa, kennis van het protestantisme en niet te vergeten door een kritische kijk op de gemakzuchtige vergoelijking van zowel het communisme als de islam door verscheidene linkse theologen.
Hebe Kohlbrugge is lange tijd niet meer dan een naam voor me geweest. Ik las eind jaren tachtig weliswaar de biografie van H.M. van Randwijk (foto), verzetsman en oud-hoofdredacteur van Vrij Nederland (waarin zij veel voorkomt, met abusievelijk zelfs een foto van een vrouw die zij overduidelijk niet was) maar ik nam verder geen notie van haar. Dat veranderde pas rond 2005 toen ik haar regelmatig langs mijn huis zag lopen, naar later bleek op weg naar haar fysiotherapeut. Ze was toen al 91 jaar en nog behoorlijk goed ter been.
Op een gegeven moment stapte ik op haar af om haar even kenbaar te maken dat ik haar uit de boeken kende en bewonderde om haar moedige rol tijdens en na de oorlog. Daarvan had ik inmiddels kennis genomen via haar autobiografie Twee maal twee is vijf, die in 2002 was verschenen bij uitgeverij Kok in Kampen en die ik cadeau kreeg van een bevriend redacteur met wie ik (samen met anderen) werkte aan de derde editie van de Christelijke Encyclopedie, die uiteindelijk in 2005 zou verschijnen.
2005 was ook het jaar dat ik mijn werkzaamheden begon bij het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands protestantisme aan de Vrije Universiteit. Mijn interesse nam toe en ik zocht naar een reden haar eens te interviewen. Die reden kwam toen journalist Koos van Noppen (foto) me voorstelde een programma over protestantse geschiedenis te maken voor de EO. Voor Nieuw Protestants Peil, iedere zaterdagmiddag uitgezonden op radio 5, interviewden we wekelijks mensen die boeken publiceerden, tentoonstellingen maakten of zelfs wandelingen op touw zetten langs protestantse plaatsen van herinnering.
Koos van Noppen opperde een briljant idee: zouden we in de zomer niet eens marathoninterviews moeten uitzenden, waarin protestanten aan het woord kwamen met een lange geschiedenis en een opmerkelijk leven? Zo gezegd, zo gedaan. We selecteerden drie mensen en benaderden hen. Een van hen was Hebe Kohlbrugge. In 2008, het jaar waarin we haar benaderden, was ze 94 jaar oud. Het gesprek, opgenomen aan haar kleine maar mooi gelegen bureau met uitzicht op haar tuin aan de Tweede Korte Baanstraat in Utrecht maakte op ons diepe indruk en beviel Hebe goed.
Wij hielden enig contact, een contact dat zich verdiepte nadat ze me een jaar later meevroeg op een televisiereis over haar ‘plaatsen van herinnering’ in oorlogstijd. Dat ging zo: ik kreeg ineens een telefoontje van haar op de VU. Ze klonk opgewonden en zei: ‘er staat hier iemand die met mij door Duitsland wil reizen en mijn oorlogsverhaal op televisie wil vertellen. Maar ik heb jou alles al verteld, zeg dat maar tegen hem’. En ze gaf de telefoon door aan Tamme de Leur (foto), een documentairemaker die sterk geboeid was geraakt door haar leven en werk. Hij had zich goed voorbereid en ik kon Hebe overtuigen dat het de moeite waard was met hem in zee te gaan.
Ze vertelde mij dat ze er tegenop zag op haar 95ste nog op reis te gaan en ook: om op reis te gaan met een EO-ploeg. Haar nuchtere Nederlands-hervormde christendom stond ver af van het blijmoedige evangelische geloof dat via de Evangelische Omroep in de ether te zien en te horen was. Daar kwam bij dat de EO al jaren een verzetsheldin op handen droeg van wie Hebe niets moest hebben: Corrie ten Boom (foto). Hebe en de gezusters Corrie en Betsie ten Boom hadden in 1944 samen gevangen gezeten in concentratiekamp Ravensbrück.
De vroomheid van Corrie en Betsie in het kamp beviel Hebe volstrekt niet. De gezusters Ten Boom leefden vanuit de overtuiging dat God in het kamp aanwezig was en droegen dat ook uit, Corrie zelfs nog na het sterven van haar zus Betsie in december 1944. Hebe Kohlbrugge daarentegen zei in een interview met het Reformatorisch Dagblad uit 2013 op de vraag of God in Ravensbrück was: ‘Weet ik niet’. En in datzelfde interview voegde ze eraan toe: ‘Ik had geen geloof meer, geen gebed, geen liefde, geen woede, ook geen woede. Ik had gewoon niets. Leegte. Blanco. Alles was lucht geworden.’ Ze overwon haar twijfel pas na een ontmoeting met de theoloog K.H. Miskotte (foto), met wie ze haar leven lang bevriend zou blijven. Toen ze hem zei dat ze God in het kamp niet kon vasthouden, zei hij haar: ‘Je denkt toch niet dat jij God kunt vasthouden. Hij houdt jou vast, ook al merk jij dat niet’.
Hoe dit ook zij, ze vroeg me niet alleen op reis te gaan om de historische context te schetsen van de Tweede Wereldoorlog maar ook omdat ze bang was niet begrepen te worden door de mensen van de EO. Er moet bij worden gezegd dat haar angst op geen enkele manier bewaarheid werd, want ze kon het geweldig goed vinden met de EO-ploeg, in het bijzonder met regisseur Tamme de Leur die in 2009 een mooi portret van haar maakte.
Nadien verdiepte het contact zich nog verder. Hebe wees me op boeken die ik beslist moest lezen over de onderdrukking in Oost-Europa en de Sovjetunie, zoals Sechzig Kerzen, een in het Duits vertaalde roman van Wladimir Tjendrakow, een Russische schrijver die in de periode van ‘de dooi’ schreef.
Helaas ben ik nooit aan het boek toegekomen. Maar wel aan dat andere boek dat ze me tipte: de beknopte roman Het verlaten huis van Lidia Tsjoekovskaja (foto), een beklemmende en indrukwekkende vertelling over de grote zuiveringen onder Stalin. Het boek werd al in 1939 geschreven maar in 1966 in Frankrijk voor het eerst in het Westen gepubliceerd. Nou ja, tipte…ze drong er met de haar eigen overtuigingskracht op aan dat ik dit moest lezen, wilde ik iets van die verschrikkelijke periode in Rusland begrijpen. Of ik ooit iets van het Stalinisme zal begrijpen weet ik niet, maar ze had gelijk: wat een geweldig boek, juist door de gevoelig beschreven lotgevallen van een enkel gezin
Haar interesse in dissidente schrijvers zou blijven. Ik leende haar eens Fluisteraars. Leven onder Stalin, het vuistdikke verslag van Orlando Figes dat ze ademloos geboeid las en waarop ze zei: ‘wij hebben dan toch eigenlijk niets meegemaakt’. Ik dacht: ‘ik niet Hebe, maar jij toch wel’. Maar het was een rode draad in haar laatste jaren: ze vond dat ze in vergelijking met wat de Russen en Oost-Europeanen onder het communisme hadden doorgemaakt eigenlijk niet geleden had. Dat ze het concentratiekamp Ravensbrück ternauwernood had overleefd liet ze niet meespelen in haar overweging: Hebe Kohlbrugge was naar haar gevoel in vijf jaar bezetting nooit een slachtoffer geweest. En al evenmin een heldin, zoals velen (ook ik) haar beschouwden.
Een echte held vond ze de Poolse verzetsstrijder Jan Karski, evenals zij in 1914 geboren (hij stierf in 2000). Toen ik haar vertelde dat ik op dinsdag 8 april 2014 een lezing over hem gaf voor de afdeling Slavische studies van de Universiteit van Amsterdam wilde ze er dolgraag bij zijn. Maar helaas: die dag vierde ze haar honderdste (!) verjaardag met een etentje in besloten kring. Haar echte feest zou op zaterdag 12 april plaatsvinden in de kerkzaal van de evangelische broedergemeente in Zeist – dezelfde kerk waarin haar leven later zou worden herdacht op 21 december 2016.
Ik beloofde haar verslag te doen van mijn lezing en kon haar enkele dagen later verrassen met de autobiografie van Karski (foto), die ik van de organisatie kreeg en die ik zodoende dubbel had. Ze werd meteen gegrepen door Mijn bericht aan de wereld, zoals de titel van het boek luidt. Niet alleen Karski’s bloedstollende verhaal hoe hij zich in een concentratiekamp liet binnensmokkelen en getuige was van de mensonterende situatie waarin de gevangenen verkeerden maakte indruk op Hebe maar vooral ook zijn wonderbaarlijke ontsnapping uit de trein op weg naar Katyn, waar op bevel van Stalin in het voorjaar van 1940 twintigduizend Poolse officieren werden doodgeschoten. En daarnaast hoe Karksi later tot twee keer toe een marteling had doorstaan. Als Hebe Kohlbrugge de laatste jaren een held had, dan was het Jan Karski.
Ze was altijd onder de indruk van dissidenten in het voormalige Oostblok, of het nu Václav Havel of Alexander Solzjenitysn betrof. Omgekeerd voelde ze niets dan minachting voor een theoloog als Bert ter Schegget (foto, 1927-2001), die zich als vrijgesteld professor in het kapitalistische Westen almaar kritisch uitliet over datzelfde Westen en die anderen ontraadde De Goelag Archipel van Solzjenitsyn te lezen, want dat was immers het boek van een rechtse reactionair. ‘Alsof dat iets afdoet aan de waarheid van zijn boeken’, merkte Hebe scherp tegen mij op.
Ook de theologe Bé Ruys (foto), die sinds 1949 in Berlijn werkte in het Hendrik Kraemerhuis, kon geen goed bij haar doen. En je kunt je dat goed voorstellen: terwijl Hebe kritisch stond tegenover het ‘reëel bestaande socialisme’, schroomde Ruys niet te collaboreren met het verwerpelijke DDR-regime. ‘Als ik haar confronteerde met haar verleden lachte ze alleen maar’, zei Hebe. Ze vond het tekenend voor de gevoelloosheid voor leed die ze bij meer van deze linkse godgeleerden aantrof.
Interessant is dat ze in dit verband nooit sprak over Karl Barth, een van haar theologische helden. Barth stond bepaald onkritisch tegenover het ‘reëel bestaande socialisme’ en vormde met zijn kritiek op de ‘christelijke orde’ in het Westen een van de inspiratiebronnen (de ander was Marx) van de christenen voor het socialisme – jonge predikanten die sympathiek stonden tegenover het Oostblok en niet zelden lid waren van de Communistische Partij van Nederland.
Misschien maakten haar ontmoetingen met Barth voor, tijdens en na de oorlog zo’n indruk op haar dat ze kritiek op hem niet kon opbrengen, misschien ook was ze als protestants christen te zeer schatplichtig aan de ‘grootste theoloog van de twintigste eeuw’ om te zien dat Barth in de Koude Oorlog als een politiek dwaallicht opereerde. Hebe Kohlbrugge stond in politiek opzicht veel dichter bij twee nuchtere agnosten: Barths leeftijdgenoten Pieter Geyl en Willem Drees (foto), die evenals zij een scherp oog hadden voor het principiële verschil tussen democratie en dictatuur.
Kritisch stond ze wel tegenover Martin Niemöller. Zo moedig als Niemöller zich durfde uit te spreken tegen het naziregime, zo blind stond hij tegenover het Sovjetcommunisme. Hebe Kohlbrugge schudde tegenover mij haar hoofd over die blindheid: hoe bestond het dat deze held in de Hitler-dictatuur zo lankmoedig was over de totalitaire dictatuur die de Oost-Europese staten na 1945 werd opgelegd? Diezelfde verbazing, maar dan vermengd met de haar kenmerkende minachting voor hun even gemakzuchtige als hoogdravende vergoelijking, bewaarde ze voor de Duitse theologen F.W. Marquardt en Hellmut Gollwitzer (foto) die in Nederland voor een bepaalde generatie theologen helden waren. Hebe wist beter: het waren figuren die grote woorden spraken maar het linkeroog welbewust dichtknepen om de misdadigheid van het Sovjetsysteem maar niet te hoeven zien.
Ik luisterde geboeid naar haar verhalen, die ze vertelde als ik – meestal ’s avonds – bij haar op bezoek kwam. Toen ik een keer te lang wegbleef naar haar zin stuurde ze me een Engelstalig kaartje, met daarop een jongetje dat op een kade stond te kijken naar een weg varend schip. De tekst naast het jongetje luidde: ‘Say! Tell me pray! How long will you stay away?’ Telkens weer werd ik verrast door haar enorme geheugen, maar ook door haar belangstelling voor mijn wel en wee. Ze stond midden in de wereld en had een hekel aan navelstaarderij. Bertrand Russell heeft eens betoogd dat de beste weg tot het menselijk geluk is om niet aan zichzelf maar aan anderen en aan de wereld te denken.
Hebe was de verpersoonlijking van deze opvatting. Zij was niet in zichzelf geïnteresseerd maar in de wereld. Ze wilde perse mijn vrouw leren kennen en nodigde ons uit voor een etentje in Vink, een Biltse brasserie aan de Utrechtseweg, waar ze vaker met anderen at. Mijn vrouw werd getroffen door haar vlotte kledingstijl en levendige en bij tijd en wijle ondeugende ogen en ongeveinsde belangstelling. Hoe groot haar verleden ook was, ze liet zich er niet op voorstaan.
Zo was het ook als ze sprak over het verzet: nooit beriep ze zich op haar eigen, niet geringe verzetswerk maar altijd wees ze op anderen. Toen ik haar op maandag 5 december 2016 bezocht om een afspraak te maken, toonde ze me de zojuist verschenen biografie over de eerder genoemde theoloog K.H. Miskotte. Ze had Miskotte vaak bezocht, ook toen hij als oudere man teruggetrokken leefde in het Gelderse Voorst. Ze had hem daar, meer nog dan als theoloog, als mens leren kennen, zei ze. Ze ergerde zich aan de beknopte, in haar ogen inadequate weergave van de verspreiding van de brochure Bijna te laat van de predikant Jan Koopmans (foto), die daarmee protesteerde tegen de Ariërverklaring die in oktober 1940 voorgelegd werd aan de Nederlandse ambtenaren.
Haar drie jaar oudere zus Hanna had de misdadigheid van de Ariërverklaring onmiddellijk ingezien: wie tekende bracht daarmee een zoveelste scheiding aan tussen Joden en niet-Joden. Biograaf Herman de Liagre Böhl, in de verte nog familie van haar, had niet de moeite genomen haar te interviewen over Miskotte. En hij had, zei ze verontwaardigd, het huzarenstukje dat de verspreiding van Bijna te laat was, afgedaan in enkele zinnen en daarbij de belangrijkste betrokkenen ongenoemd gelaten.
Waarom, zo zei ze op 5 december, werd in de biografie het moedige optreden van Oncko Heldring (1919-2007) niet vermeld? Heldring (foto) had dertigduizend (!) brochures, samen met Hanna en Hebe, in allerijl ondergebracht bij dominee Gerard Oorthuys, de vader van de befaamde (oorlogs)fotograaf Cas Oorthuys. Waarom bleef Oorthuys ongenoemd? En waarom sprak niemand ooit nog over Gerard Slotemaker de Bruïne, de vriend van predikant Jan Koopmans, die ook al zo actief was in het verzet? Ik weet niet of ze de biograaf helemaal recht deed maar dat is hier niet het punt. Het punt is dat Hebe Koblbrugge eraan hechtte dat de mensen die met haar in het verzet waren gegaan niet vergeten mochten worden.
Dat begon meer te knagen naarmate er in deze eeuw steeds meer belangstelling ontstond voor haar eigen grote rol tijdens de oorlog. Ze was niet ongelukkig met die aandacht, maar wel met het feit dat haar medestrijders vergeten leken te worden. Het zat haar vooral dwars dat haar zuster Hanna Kohlbrugge (foto, 1911-1999) niet de eer kreeg die haar toekwam. Hanna Kohlbrugge was niet alleen Hebes gids gedurende de oorlog maar ook tijdens haar verdere leven. De twee zusters woonden vrijwel hun hele leven samen, eerst in Amsterdam, later aan de Tweede Korte Baanstraat in Utrecht. Hanna Kohlbrugge zou hoogleraar Iraanse Taal- en Letterkunde worden aan de Utrechtse universiteit en uitgroeien tot een kenner én critica van de islam – niet tot vreugde van veel Nederlandse islamgeleerden die graag beklemtonen dat islam een godsdienst van vrede is.
In 1999 kwam Hanna om het leven bij een auto-ongeluk. Tekenend voor de grote invloed van Hanna was dat Hebe even niet wist hoe het verder moest met haar leven. Maar ze herpakte zich en bundelde in 2001 een aantal artikelen van Hanna onder de titel De islam aan de deur, een scherpe en scherpzinnige analyse van het ondoorgrondelijke, wat fatalistische godsbeeld (‘Inshallah’ – ‘Als Allah het wil’) dat veel moslims erop na houden.
Nadat ze in 2002 haar autobiografie Twee maal twee is vijf publiceerde, was er geen houden meer aan: Hebe Kohlbrugge werd nu door een wat groter publiek ontdekt als de grote verzetsvrouw die ze tijdens de oorlog was. Ze sprak op scholen en laatstelijk nog op 16 september 2016 in Arnhem ter herdenking van de slag om Arnhem, waarvoor ze gevraagd was door Geert Corstens, voormalig president van de Hoge Raad, die met een kleine delegatie naar de Tweede Korte Baanstraat kwam om haar te vragen of ze in Arnhem wilde optreden. ‘Een uitermate plezierige en correcte man’, zei ze me. In Arnhem had ze haar laatste grote openbare optreden.
Op maandag 5 december spraken we af dat ik haar op woensdag 14 december zou opzoeken. ‘Naar Hebe, 19.30 uur’, noteerde ik traditiegetrouw in mijn agenda. Maar het zou er niet van komen. Haar buurvrouw (en toevallig mijn jaargenote als geschiedenisstudent) Ank mailde mij zondag 11 december dat ze in het Diaconessenhuis in Utrecht was opgenomen met hartklachten en vocht achter de longen. Een dag later belde haar weldoener George (die ze in de Domkerk had leren kennen en die bijzonder veel voor haar deed) om hetzelfde te zeggen.
Toen ik maandagmiddag 12 december in het ziekenhuis aankwam bleek ze die ochtend door nog een hartinfarct te zijn getroffen. Haar achternicht en de man van haar achternicht zaten ook aan het bed. Hebe had een mondkapje voor de beademing, waardoor ze wat moeizaam (maar toch helder) sprak. Het eerste wat ze tegen me zei: ‘Hoe was het met Kurt Gerstein?’ Gerstein (foto) was een Duitser uit een protestants nest die bij de SS ging om uit te zoeken hoe zijn geesteszieke schoonzus aan haar eind was gekomen. Hij werd geplaatst bij het Hygiëne-instituut van de Waffen SS en raakte betrokken bij de Holocaust. De moord op de Joden schokte hem diep en hij schreef een rapport om die bekend te maken. Aan het eind van de oorlog gaf hij zich over aan de Fransen, werd opgesloten en stierf, nog geen veertig jaar oud, in Parijs.
‘Was het moord of zelfmoord?’, voegde Hebe vanuit haar ziekenbed aan haar eerste vraag toe. Dat ze die vraag stelde, had als achtergrond dat ik haar maandag 5 december verteld had de volgende dag voormalig Trouw-journalist Ben van Kaam te ontmoeten die – samen met zijn collega Henk Biersteker – veel studie heeft gemaakt van leven en lot van Kurt Gerstein. Ik moest haar op woensdag 14 december beslist verslag doen van de ontmoeting met Van Kaam, zei ze en daarmee gingen we uit op 5 december uiteen. Volgens Van Kaam was de vraag ‘moord of zelfmoord’ irrelevant: het ging om het getuigenis van Gerstein. Ik gaf zijn antwoord door aan Hebe. Haar blik vanuit het ziekbed verraadde dat ze het antwoord weinig bevredigend vond.
Zo was ze: tot het laatst kritisch, maar ook: tot het laatst meer geïnteresseerd in het lot van anderen dan in dat van haar zelf. Ook in het ziekbed maakte ze haar eigen afwegingen en oordeelde ze zelfstandig. Naast haar levendige blik, haar kleine gestalte, de woorden van welkom (‘Kom verder’) die ze sprak als je over de drempel van de Tweede Korte Baanstraat stapte, haar gulle blik, haar humor, haar wegwerpgebaar als ze iets maar niets vond, zal ik haar oordelen het meeste missen. Nu al weet ik dat ik in het vervolg nog vaak zal denken: ‘wat zou Hebe hiervan vinden?’